скачать книгу бесплатно
"Donovan, ik ben een eerstejaarsstagiair. Het enige wat ik kan doen is de dokters achternalopen en notities maken. Welk soort verzekering heeft ze?"
"Geen verzekering en geen geld."
"In dat geval breng je haar best naar de spoeddienst. Ze mogen niemand wegsturen, zelfs niet als ze geen geld hebben. Morgenavond heb ik de tweede shift op de spoeddienst. Breng haar binnen na middernacht en als de echte dokters mijn diagnose bevestigen, kan ik misschien helpen om iets te regelen."
"Bedankt, vriend…" Zijn telefoon biepte tweemaal. "Ik heb nog een oproep, Camel. We zullen er zijn morgenavond."
"Oké, we zien elkaar dan. Niet vergeten: dit weekend MOD."
"Juist." Donovan haakte in en aanvaardde dan de andere oproep. "Hallo?"
"Jezus, je bent moeilijk te bereiken."
Verdorie! Waarom heb ik niet eerst gecheckt wie belde?
"Hallo, Chyler."
Waarom laat ze me niet gewoon met rust?
"Wat ben je aan het doen?"
"Ik ben op weg voor mijn werk."
"Wat voor werk?"
"Werk waarvoor ik al te laat ben. Wat wil je?"
"Ik wil je gewoon even spreken."
“Er is niets waarover wij moeten spreken."
“En die twee jaar die ik je gegeven heb dan?"
"Heb jij me twee jaar gegeven?"
"Jazeker. Waarom proberen we niet opnieuw? Je weet dat ik altijd van je heb gehouden." Chyler was even stil. "En nog altijd."
"Jij bent weggegaan. Weet je nog?"
"Dat kan een vergissing van mij geweest zijn."
"Kan?"
"Ik wil gewoon iets met je gaan drinken. Dat is alles."
"Ik zei toch dat ik al te laat ben voor mijn werk."
"Niet nu meteen. Misschien morgenavond. We zouden kunnen naar De laatste plaats in de Hindenburg gaan."
"Ik haat die stomme tent en bovendien heb ik al plannen voor morgenavond." zei Donovan.
"Met wie?"
"Dat zijn jouw zaken niet."
"Is het met die snol van arbitrage?"
"Nee."
"Hoe heet ze?"
"Ik ben het vergeten."
"Je weet dat ik het toch te weten kom."
"Dag, Chyler."
"En hoe zit het met MOD dit weekend?"
Donovan klikte zijn telefoon uit en gooide hem op de passagiersstoel.
Tien minuten later, toen hij in Wilbert Street aankwam op weg naar huis om zijn bestelwagen op te halen, was hij nog steeds woedend. Hij moest kalmeren en voor het donker het Wickershamproject gaan afwerken.
Hoofdstuk zes
Setting: 1623 v.Chr. op de Stille Zuidzee
De sfeer was zwaar en drukkend, de lucht bijna vloeibaar. De lage luchtdruk maakte iedereen nerveus. De onweerswolken kolkten hoger en versnelden de duisternis.
Het was een opluchting toen de eerste regendruppels tegen de kano's tikten en de spanning verlichtten.
Omdat de wind en de golven toenamen, gooiden Akela en Lolani lange touwen naar de andere kano's. Ze verbonden de drie kano's stevig met elkaar, maar ver genoeg zodat ze niet konden botsen en schade veroorzaken.
Ze haalden de zeilen neer en borgen ze op op de bodem van de kano's. Ze zorgden er ook voor dat al de rest stevig vastgemaakt was. Ze lieten de kinderen in het midden van de drie platforms zitten onder een afdak van palmbladeren met bij elke groep een vrouw. De andere volwassenen peddelden. Ze moesten ervoor zorgen dat de boeg van elke kano in de richting van de opkomende golven wees, anders riskeerden ze te kapseizen. Aangezien hun kano's geen roer hadden, konden ze ze enkel besturen met de peddels. Tegen middernacht kwamen de golven al boven de top van de mast uit en de wind verjaagde de schuimende witte kopjes.
Een doordringende geur van levende dingen steeg op uit de golven en samen met die geur passeerde af en toe een vleugje frisse lucht, hemels gemaakt door de constante bliksemschichten.
De kleine bootjes voeren op de voorzijde van de enorme golven, wankelden er even bovenop, waar de wind hen heen en weer zwiepte, en gleden dan weer langs de achterkant naar beneden in de diepe afgrond tussen de golven waar de wind kolkte en wervelde.
De bliksem flitste van wolk tot wolk en trof dan de zee rondom hen terwijl het oorverdovende gedonder aan alle kanten bulderde.
De mannen en vrouwen worstelden urenlang met hun peddels om de bootjes in de richting van de golven te houden. Ze hadden geen enkele gelegenheid om iets te eten of te drinken. Om beurten loosden ze het zeewater dat constant dreigde hun fragiele bootjes te overspoelen. Iedereen was uitgeput; hun lichaam deed pijn van vermoeidheid, maar er was geen ogenblik tijd om te rusten.
Een bliksemflits kronkelde over de onderkant van de onweerswolken en bracht onmiddellijk een luid gedonder voort.
Alsof geraakt door de bliksem schoot de middelste kano plots omhoog van de top van een enorme golf en rolde omver toen hij op het water neerkwam. Mensen en dieren vielen in de kolkende zee en anderen gingen kopje onder met de gekapseisde boot.
De twee touwen spanden zich strak aan als de kano onderging en trokken de andere twee boten er naartoe.
Akela greep zijn mes vast en, ook al trokken mannen en vrouwen met kinderen in hun armen zich erlangs op, begon het touw door te snijden. Als hij het niet door zou snijden, zou de middelste kano hen allemaal de dieperik in trekken.
Kalei, in de derde kano, besefte wat er gebeurde toen zijn boot in de richting van de middelste, zinkende boot getrokken werd. Hij probeerde het touw los te knopen, maar de natte knoop zat te strak. Hij greep naar zijn mes en begon het touw door te snijden.
De mensen die zich aan het touw vasthielden, schreeuwden naar Akela terwijl zijn stenen mes de natte vezels doorzaagde. Eindelijk had hij het touw doorgesneden; het sprong weg, waardoor de mensen koortsachtig moesten zwemmen om te proberen bij de twee andere boten te raken.
Akela stond even stil in een radeloze paniek om wat hij had gedaan.
Hiwa Lani dook in het water en zwom naar een vrouw die probeerde naar de boot te zwemmen terwijl ze twee kinderen het hoofd boven water hield.
Akela liet zijn mes vallen en dook de woeste zee in.
Samen trokken Hiwa Lani en de vrouw de twee kinderen in de kano. De moeder klom aan boord en Hiwa Lani duwde de kinderen naar haar toe. Hiwa Lani keek of er nog anderen in het water waren.
Akela greep een kind vast uit de armen van zijn moeder en zwierde de kleine jongen op zijn rug. "Hou je vast, Mikola!" schreeuwde Akela terwijl hij naar zijn kano zwom.
Mikola sloeg zijn armen rond de nek van Akela en hield zich vast.
De mensen in de twee kano's peddelden aan de zijkant om dichter bij de mensen in het water te raken.
Akela duwde de jongen in de armen van een vrouw die wachtte in de kano en keerde zich om om naar een meisje te zwemmen dat aan het worstelen was tegen de beukende wind en golven.
De twee kano's waren nu dicht bij elkaar boven de gezonken boot. Terwijl het onweer nog raasde, was het onmogelijk te weten hoeveel mensen van de achttien volwassenen en kinderen uit de middelste boot uit het water gehaald waren.
Akela watertrappelde en keek om zich heen, op zoek naar wie nog in het water was.
Hiwa Lani zwom naar hem toe. "Ik zie niemand meer." riep ze door de huilende wind.
"Ik ook niet."
Terwijl ze zich allebei bovenop de volgende golf lieten meevoeren, bleven ze zoeken naar andere slachtoffers in het water. Bij elke bliksemflits speurden ze de wervelende zee af.
Toen zag Akela plots een vrouw in zijn kano staan roepen en met de armen zwaaien. De klank van haar stem werd weggeblazen door de wind, maar hij zag dat ze opgewonden was over iets. Ze wees naar het water en schreeuwde als een bezetene. Ook de anderen in de boot schreeuwde en wezen naar het water.
"Er is daar nog iemand!" schreeuwde Hiwa Lani.
Allebei haalden ze diep adem en doken onder de golven.
Door het constante gebliksem boven hen kreeg het water een spookachtige, groenige gloed. In dat spookachtige, pulserende licht zag Akela een meter onder zich de gekapseisde kano traag wegzinken. Hij deed teken naar Hiwa Lani en ze knikte.
Ze zwommen naar de kano en doken eronder.
Onder de boot zag Akela de benen van een kind spartelen in het water. Hij kon zien dat ze in de touwen verstrikt was. Hij zwom naar haar toe tot hij naast haar was. Zijn hoofd kwam terecht in een kleine luchtbel die de gekapseisde kano vasthield. In de flitsende, groene gloed zag hij de doodsangst in haar ogen en in de ogen van het biggetje dat ze in haar armen hield.
Het meisje sloeg haar armen om Akela's nek. "Akela, ik wist dat je me zou komen redden."
Hiwa Lani kwam naast hen zwemmen. Ze gulpte wat lucht in en keek van de een naar de ander met grote ogen. Ze grinnikte.
"Lekia Moi," ze nam nog een hap lucht, "wat heb ik je gezegd over met je varken spelen onder de boten?"
De achtjarige lachte en gaf haar een knuffel met een arm. "Ik hou van je, Hiwa Lani."
De kano kreunde en verschoof zijwaarts.
Het biggetje krijste en ze keken naar de onderkant van de boot terwijl hij zijwaarts verschoof. Hun luchtbel zou weldra ontsnappen vanonder de steeds schuiner liggende boot.
"Als we naar de zeebodem zinken," zei Hiwa Lani, "zal je niet meer zoveel van me houden."
"Haal driemaal diep adem, Lekia Moi," zei Akela, "en dan moeten we terug naar het onweer."
Lekia Moi begon diep te ademen.
Hiwa Lani bevrijdde het meisje uit de touwen en spatte water in het gezicht van het varken zodat hij adem zou halen. Ze duwde het varken neer en voorbij de rand van de boot.
"Klaar?" vroeg Akela.
"Ja." zei het meisje en ze doken. Akela en Hiwa Lani leidden het meisje mee tussen hen in en kwamen al snel boven water in de huilende wind en de beukende regen.
Ze waren bijna twintig meter verwijderd van de overblijvende kano's die nu samengebonden waren.
Akela zag het biggetje verwoed spartelen naar de kano's en voorbij het varken zag hij de moeder van het meisje van blijdschap met de armen zwaaien en roepen toen ze haar dochter zag.
Een van de jonge mannen aan boord greep het uiteinde van een touw en dook het water in. Hij kwam vlakbij het biggetje boven. Hij knelde het varken onder zijn arm en de anderen trokken hen allebei terug naar de boot.
Akela verplaatste Lekia Moi naar zijn rug en zwom naar de kano's met Hiwa Lani naast zich.
Hoofdstuk zeven
Setting: 31 januari 1944 Amerikaanse invasie op het eiland Kwajalein, in de Stille Zuidzee
Japans machinegeweervuur versplinterde de bovenkant van de boomstronk en de stukken hout en schors vlogen alle kanten uit.
Martin kroop naar het uiteinde van de boomstronk, trok zijn helm van zijn hoofd en keek even snel. Hij trok zijn hoofd terug. "Drie tanks!" Hij kroop naar Duffy en Keesler. "Er komen drie van die smeerlappen recht op ons af." Hij zette zijn helm weer op en maakte het riempje onder zijn kin vast.
Het ritmische gekletter van de rupsbanden kwam dichterbij.
Martin keek nog even en dook dan weg. "Twintig meter." fluisterde hij. Hij keek wild in het rond, maar ze konden nergens heen.
Hij gluurde opnieuw over de boomstronk. De tanks waren zo dicht nu dat hij zich onder het gezichtsveld van de schutters bevond. De linker- en rechtertank zou de boomstronk missen, maar de middelste tank reed recht op hen af.
"Allemachtig!"
Hij keek naar de twee andere mannen. Duffy lag naast hem en Keesler, aan de andere kant van Duffy, hield zijn zijde vast waar het bloed zijn hemd doordrenkte.
"Wat doen we nu?" vroeg Duffy.
Martin greep Keesler bij de schouder en trok hem dichter. Hij keek naar de tank en schoof dan een beetje op naar links. Hij trok beide mannen dicht bij zich.
"Trek je hoofd in."