скачать книгу бесплатно
"Hetzelfde voor ons alle drie." zei Donovan.
"Maïs, broccoli of erwten?" vroeg Nancy aan Donovan.
"Erwten."
"En wat wilt u drinken?"
"Houden jij en je grootvader van icetea?" vroeg Donovan.
"Ja."
"Oké, icetea." zei Donovan tegen de dienster.
"Oké." zei Nancy. "Ik breng jullie een voorafje."
Toen de dienster wegging, fluisterde Sandia: "Dank u."
Nancy keerde terug met hun drankjes en een afgesloten mandje vol warme spek-en-kaastaartjes en een bordje gekoelde boter.
Donovan stak het mandje uit naar Sandia zodat ze een taartje kon nemen; daarna deed hij hetzelfde voor grootvader Martin.
Nadat de oude man er eentje genomen had, nam Donovan zelf ook een en pakte dan zijn icetea vast.
"Boter."
Donovan liet zijn icetea bijna in zijn schoot vallen. Hij staarde met grote ogen naar grootvader. "Zei u 'boter'?"
De oude man knikte. "Boter." Hij wees met zijn mes naar het bordje boter.
Sandia glimlachte en gaf grootvader de boter door.
"Ik ben zo blij u iets te horen zeggen." Donovan smeerde boter op zijn taartje. "Ik wil met u allebei spreken over de hoofdpijn van Sandia."
"Oké." zei grootvader terwijl hij kauwde.
"Sandia, hoe lang heb je al regelmatig hoofdpijn?"
Ze fronste haar voorhoofd. "Altijd."
"En is de pijn erger geworden, de laatste paar jaar of zo?"
"Ja."
"Ik heb een vriend…"
Nancy bracht hun eten. Ze leunden achterover opdat ze de borden voor hen kon plaatsen. "Even kijken," zei ze, "het zal heel moeilijk zijn om te onthouden wie wat besteld had."
Donovan lachte, en dan lachte Sandia ook.
"Oké," zei Nancy, "nog icetea of brood?"
"Ik denk dat we meer dan genoeg hebben voor het ogenblik, Nancy." zei Donovan.
"Oké, als u me nodig heeft, fluit dan even." Met een glimlach haastte Nancy zich naar de volgende tafel.
Iedereen was stil terwijl ze aten.
"Erg lekker." zei grootvader.
“Ja,” zei Sandia, “zo lekker.”
"Ik heb een vriend," zei Donovan, "die dokter is. Ik heb hem vanmorgen opgebeld en Sandia's symptomen beschreven. Hij keek van de een naar de ander. Ze wachtten tot hij verder zou spreken. "Hij vindt dat je een paar tests moet ondergaan."
"Geen geld." zei Sandia.
"Hij zei dat we morgenavond naar de spoeddienst van het ziekenhuis moesten gaan. Hij is dan van dienst. Ze mogen niemand weigeren, ook niet als je geen geld of verzekering hebt."
"Wat is tests?" vroeg ze.
"Waarschijnlijk een CT-scan."
Sandia nam een hap van haar kip en kauwde even. "Denkt u dat dit goed idee is voor mij?"
"Ja."
"Grootvader," zei ze, "denk jij ook?"
"Ja." Hij nam een hap van zijn puree.
"Oké." zei Sandia.
Na de maaltijd aten ze aardbeientaart als dessert.
"Kan ik de manager spreken?" vroeg Donovan aan Nancy toen ze kwam afruimen.
Ze stopte en staarde hem aan. "Heb ik iets verkeerd gedaan?"
Hij schudde zijn hoofd.
"Ik kom onmiddellijk terug."
Al snel kwam een kleine, gezond uitziende man met een geschoren hoofd dat de vorm van een kogel had naar hun tafel gestapt met Nancy achter hem aan.
"Wat scheelt er?" vroeg hij.
"Niets." zei Donovan. "Het eten, de bediening, de sfeer… alles is voortreffelijk."
De manager haalde zijn schouders om en stak zijn handen uit met de palmen omhoog. "Bedankt?" Hij wist duidelijk niet welke kant dit uitging, maar hij was op zijn hoede. Dan pas lette hij op het pasje aan het lint rond Donovans nek. "Je bent een journalist."
"Ik schrijf onlinecolumns waarin ik zaken in de stad bespreek. Ik heb meer dan tienduizend volgers. Als u het goed vindt, zou ik graag een paar foto's nemen en een artikel schrijven voor mijn column van morgen."
De manager leek nog altijd te twijfelen.
"Het zal een positieve bespreking zijn, minstens vier sterren."
Nancy probeerde een nerveus lachje in te houden, maar het kwam eruit als een ongemakkelijke grinnik. Ze duwde haar vingers tegen haar lippen. “Sorry.”
"Ah, zo," zei de manager, "ja, natuurlijk."
"Als Nancy het goed vindt, zou ik graag een foto van haar nemen terwijl ze de klanten bedient op haar vrolijke manier. Een goedgeluimde dienster maakt echt het verschil als je uit eten gaat."
De manager keek even naar Nancy met gefronst voorhoofd.
"Mag ik eerst even mijn haar gaan kammen?" Nancy duwde een rode krul achter haar oor en keek van haar baas naar Donovan.
Donovan pakte zijn aktetas vast om er zijn Canon uit te halen.
* * * * *
Toen Donovan Sandia en haar grootvader om tien uur thuisbracht, voelde hij zich bezorgd of in de war. Er zat hem iets dwars, maar hij kon niet zeggen wat er precies verkeerd was.
Sandia duwde de voordeur open en grootvader ging naar binnen. Ze stond op de trede en keek glimlachend neer naar Donovan.
"Zo," zei hij, "ik denk dat ik maar…"
"Wil je binnenkomen?"
Oh, God, ja. Ik wil binnenkomen en aan je voeten zitten en alleen maar in je prachtige blauwe ogen kijken voor de rest van mijn leven. "Het is al laat." Hij wist dat ze niets in huis hadden om te ontbijten. Hij wist dat haar hoofdpijn terug zou keren. Grootvader leek rationeel voor het ogenblik, maar als iets gebeurde met Sandia, zou hij dan voor haar kunnen zorgen? De oude man kon zo weer in shellshock gaan, zoals gebeurd was toen hij die brief had ontvangen van VZ.
Slechts elf uur waren voorbij sedert ze die morgen de deur had geopend voor hem en hij was al zo in haar leven verwikkeld dat hij het moeilijk vond om te vertrekken.
Ze wachtte stil en glimlachte.
Als hij nu binnenging, wist hij dat hij er de nacht door zou brengen; hij zou waarschijnlijk op de sofa slapen of de hele nacht met haar praten. Of misschien zou hij iets impulsiefs en doms doen. Nee, hij moest sterk zijn. "Ik moet nu echt vertrekken."
"Bedankt, Donovan."
"Ik zal morgenochtend ontbijt brengen als dat oké is."
Ze knikte.
Hij haastte zich naar zijn Buick, keek dan achterom en zag dat ze naar hem aan het kijken was.
Hoofdstuk negen
Setting: 1623 v.Chr. op de Stille Zuidzee
Er was geen zonsopgang. Er verschenen alleen lage, saaie, loodgrijze wolken die voortgejaagd werden door de harde westenwind. De koude regen striemde op het Babatanavolk dat bleef vechten tegen de stormachtige zee. Het oog van de storm was naar het oosten weggedreven, maar ze hoorden nog steeds het verre gerommel van de donder.
Ze hadden al hun kracht nodig om de boeg van hun boten in de tot zeven meter hoge golven te blijven houden.
Hiwa Lani zat bij de kinderen en de dieren in het midden van een van de platforms terwijl de andere vrouwen en mannen peddelden om de kano's recht in de schuimende golven te houden.
Hun afdak van gevlochten palmbladeren was weggeblazen in de nacht, maar Hiwa Lani hield de kinderen samen in een cirkel om de dieren.
"Hou je goed vast aan de touwen en aan elkaar," zei Hiwa Lani, "het onweer is bijna voorbij." Ze probeerde vastberaden en geruststellend te klinken, maar ze was even angstig als de kinderen.
De twee kano's waren nu samengebonden zodat ze niet uiteengedreven konden worden.
Langzaamaan, in een tijdspanne van twee uur, begonnen de golven te kalmeren en tegen halfweg de middag brak de zon door de wolken en verlichtte het kleine konvooi zodat Akela de kans kreeg om de schade op te nemen.
Ze hadden een kano verloren, samen met alle planten en de meeste dieren erop. De mast van Kaleis boot, het afdak van de beide boten en een groot gedeelte van het tuig was weg. Van de twee overgebleven kano's hadden ze echter enkel een varken, Cachu genaamd, verloren doordat het overboord geslagen was tijdens de stormachtige nacht.
Ze waren uitgeput, maar iedereen had het tenminste overleefd.
Fregata, de fregatvogel die drijfnat van het zeewater in zijn kooi zat en er ellendig uitzag, had het overleefd.
Ze dankten Tangaroa, de god van de zee, om alle Babatana te behoeden tijdens de lange stormachtige nacht.
De wind had hen ver naar het oosten van hun koers doen afwijken en voor de zee gekalmeerd was tot zijn normale ritme kon Akela de deining en de golven niet lezen om zich te oriënteren.
Nadat ze de nodige herstellingen hadden uitgevoerd en een goede maaltijd gegeten hadden, liet Akela de fregatvogel vrij en iedereen keek toe hoe hij hoog in de lucht ronddraaide en zich dan door de westenwind liet meevoeren. Wanneer hij nog slechts een bruin stipje was tegen de blauwe lucht, boog hij af naar het noorden en vloog de horizon tegemoet.
Akela stippelde een route uit richting het noorden, Fregata achterna. De fregatvogel zou snel uit het zicht verdwijnen, maar Akela kon zijn koers aanhouden op basis van de positie van de zon.
Toen de avond viel, was de vogel nog niet teruggekeerd, dus bleef Akela noordwaarts varen. De hele avond en nacht keek hij naar de sterren om in een rechte lijn te kunnen varen.
Toen de zon opging, was de vogel nog steeds niet terug. Iedereen vatte weer moed toen het duidelijk werd dat de fregatvogel een plaats had gevonden om te landen.
Kort na de middag riep Akela naar zijn vrouw: "Karika, kijk naar die wolken!"
Met haar hand beschermde ze haar ogen tegen de zon om naar het noorden te kijken waar hij heen wees. "Hm, dat zijn hele mooie wolken, Akela."
"Zie je dat de wolken onderaan lichter van kleur zijn? Ze hangen boven ondiep water, misschien dicht bij een strand."
"Ah, ja, Akela. Nu zie ik het."
"Daarheen, Metoa." riep Akela naar de man op de achtersteven. "Leid ons die richting uit. Alle anderen: neem je peddel." Akela greep zijn eigen peddel en begon hard te trekken tegen het water.
De kleine Tevita klom tot halfweg de mast om verder over zee te zien. "Bomen, papa!" riep ze, "Ik zie bomen."
Akela ging staan. "Ja! Ik zie ze ook, Tevita." Hij ging weer zitten en begon nog harder te peddelen dan voordien.
Al snel kregen ze een eiland in het vizier. Eerst leek het maar een kleine atol, maar als ze dichter peddelden, konden ze zien dat het eiland van hen wegdraaide richting het oosten en het westen en ze alleen de kaap van een groot eiland zagen.
Toen ze op honderd meter van de kust genaderd waren, stak Akela zijn hand omhoog om de anderen te doen stoppen met peddelen. "Laten we eerst kijken of hier andere mensen leven."
Ze bleven een tijdje ter plaatse dobberen, parallel aan het zandstrand waar enorme palmbomen uitnodigende schaduwen op de hoogwaterlijn wierpen.