banner banner banner
Cornelis Johannes Kieviet
Cornelis Johannes Kieviet
Оценить:
Рейтинг: 0

Полная версия:

Cornelis Johannes Kieviet

скачать книгу бесплатно


«Wanneer je dat doen wilt, – met alle genoegen», zei Piet. «Een goede raad is immers altijd geld waard?»

«Nu, – neem dan dienst bij de soldaten. Een goede spion kan daar altoos werk genoeg vinden en eene flinke belooning bovendien. Je bent er, geloof ik, beter voor geschikt dan voor het boerenwerk. – Dag Piet!»

Marten was onder het praten de hoeve genaderd en trad deze binnen, waar de reuk van de gebraden hanen hem reeds dadelijk in den neus drong.

«Hè, – lekker!» mompelde hij, den geur opsnuivende. «Toch prettig, dat die twee sinjeurs er zoo lekker nuchter van blijven!»

De boutjes lieten zich uitstekend smaken, en onder het middagmaal werd nog eens smakelijk gelachen om het malle figuur, dat de twee dappere krijgslieden gemaakt hadden. Moeder Fijtje alleen lachte niet van ganscher harte mede, want zij vreesde, dat de beleedigde mannen niet zouden nalaten zich te wreken. En voor die vrees bestond veel grond, want de watergeuzen waren er de mannen niet naar, om een geleden hoon ongewroken te laten. En dubbel beangst gevoelde zij zich, nu Marten straks naar Saardam moest, om boter en eieren naar Jan Gerritsz te brengen. ‘t Was haar op het gelaat te lezen, dat zij zich niet op haar gemak gevoelde, en meermalen zuchtte zij onwillekeurig bij de gedachte aan de gevaren, die haar eenigen zoon bedreigden.

«Moeder is nog niet op haar gemak», zei Marten lachend.

«Och kind, spot niet met mijn angst, want daar bestaat waarlijk wel reden voor», zei ze. «Als je nu vanmiddag maar niet naar Jan Gerritsz moest, – maar de tocht daarheen maakt me bekommerd».

«Wees gerust, moeder», zei Marten. «Ik zal zoo voorzichtig mogelijk zijn en den Dam vermijden. Ik weet zeker, dat de Hopman en zijn vaandrig daar hun intrek hebben genomen. En bovendien, zij zullen mij wel ongemoeid laten gaan, ook al werd ik opgemerkt. Denkt u dan niet, dat zij zich over het geval schamen? Zij zullen het wel aan niemand vertellen, want dan worden zij nog uitgelachen op den koop toe. En wat zouden zij mij doen? Mij opzenden naar Jonkheer van Sonoy, den gouverneur? Dan kwam hun eigen wangedrag aan het licht. Of mij gevangen houden? Daarvoor hebben zij geen reden. Neen, Moeder, u kan gerust zijn».

«’t Is te hopen, Marten. Als Vader nu nog meê ging…»

«Dan was het veel erger», viel Anna in. «Vader is een man, en door eene valsche beschuldiging konden zij hem licht in groote moeilijkheden brengen».

«Volkomen waar», sprak de vader. «’t Is beter, dat Marten alleen gaat. Ik geloof ook, dat zij hem wel ongemoeid zullen laten, zelfs al zien zij hem».

«Toch wou ik, dat die tocht al achter den rug was», hernam de moeder.

Toen het middagmaal afgeloopen was, bracht Marten den botertijns in het roeibootje, alsmede de mand met eieren, haalde de riemen uit de schuur, en riep luchtig:

«Nu, ik ga. Goeden dag, tot straks. – Dag Moeder, wees maar niet bezorgd. Ik ga met het schuitje en heb dus met den Dam niets te maken. Over enkele uren ben ik weer terug».

De moeder keek hem zuchtend na.

Op het erf gekomen, keek Marten zoekend rond, en riep met luide stem:

«Kom Kees, ga je meê met den baas?»

Maar Kees gaf geen teeken van leven, geheel tegen zijne gewoonte in.

«Wel, – wat is dat? Waar zou Kees zitten? Hij komt nooit van het erf af, en laat zich evenmin ooit tweemaal roepen. – Kom Kees, waar ben je? – Ga je meê met den baas?»

Een kort gebrom was het antwoord. ‘t Kwam uit het hondenhok, en Marten begaf er zich heen.

Ha, thans was het raadsel spoedig opgelost. Kees deed zich te goed aan de beenderen van de twee hanen, die Anna hem gebracht had. Hij lag er bij op den grond, en Marten hoorde, hoe hij de beentjes tusschen zijne sterke kaken verbrijzelde.

«Smaakt het lekker, Kees?» vroeg Marten lachend.

Kees kwispelde met den staart, maar bleef doorkluiven.

«Kom Kees, – ga je meê met den baas?»

Kees hief een oogenblik den kop op, en zijn staart kwam opnieuw in beweging. Blijkbaar had hij grooten lust om de uitnoodiging aan te nemen, maar de beentjes vond hij toch ook erg verleidelijk.

Marten maakte een kort einde aan de besluiteloosheid van Kees. Hij raapte de beentjes vlug bij elkander, wat Kees met een boos gebrom beantwoordde, en zeide:

«Kom Kees, ga je meê? Je kunt het eene doen, zonder dat je het andere behoeft na te laten».

Nu begreep Kees de bedoeling volkomen, en onder vroolijke sprongen volgde hij zijn jongen meester. Deze wierp de beentjes op den bodem van het vaartuigje, waar Kees zijn maal kon vervolgen, en stak van wal. Weldra kliefde het bootje de golfjes van de Zaan.

Marten roeide graag, en sterk als hij was, schoot hij flink op. Langs den dijk stonden in dien tijd slechts weinig woningen; hier en daar verhief zich de nok van eene enkele boerenhoeve boven den Zuiddijk. Voetgangers zag hij in het geheel niet. Maar naarmate hij het dorp Saardam naderde, werd het ook drukker op de oevers aan weerskanten, en waren de dijken meer bebouwd. De huizen stonden dichter bij elkander, en hij hoorde de bedrijvigheid van de menschen, die daar aan den arbeid waren.

Nog voor Saardam bereikt was, was Kees met zijn middagmaal geheel gereed gekomen. De kleine beentjes had hij tusschen zijn sterke kaken stuk gebeten en ze daarna als een fijne lekkernij verorberd. En de grootere waren zoo zorgvuldig afgekloven, dat zelfs het kleinste vezeltje er niet meer op gevonden kon worden.

Op enkele minuten afstands van den Dam lag eene scheepstimmerwerf, waarvan Marten den eigenaar kende. Hij was gewoon, als hij met zijn boot te Saardam kwam, daar aan te leggen, wat hem gaarne toegestaan werd. Hij roeide ook nu daarheen, legde zijn schuit vast, en stapte aan den oever. Den botertijns zette hij zich op het hoofd, want zoo droeg hij hem altoos, hing de mand met eieren aan zijn arm, en begaf zich op weg.


Вы ознакомились с фрагментом книги.
Для бесплатного чтения открыта только часть текста.
Приобретайте полный текст книги у нашего партнера:
Полная версия книги
(всего 1 форматов)